antwoorden namen en feiten

les 8
1. Welke stammen kregen het Overjordaanse om te bewonen? = Ruben, Gad en de halve stam van Manasse
2. Door wie is Mozes begraven? = De Heere
3. Hoe heette de vader van Jozua? = Nun
4. In welke zee stroomt de Jordaan uit? = De dode zee.
5. Waar richtten de Israelieten een gedenkteken op, toen ze door de Jordaan waren getrokken? = Gilgal
6. Welk feest werd toen weer gevierd? = Het paasfeest
7. Wat aten de Israelieten vanaf dit ogenblik in plaats van het manna? = Het overjarig koren.
8. Wat weet je van de kleding van de Israelieten na 40 jaar omzwerven? = Die was niet verouderd.
9. Welke vloek sprak Jozua uit over de man, die Jericho zou herbouwen? = Hij zou zijn eerstgeboren en zijn jongste zoon door de dood verliezen
10. In welk dal is Achan gestenigd? = In het dal van Achor
11. Toen Jozua de Amorieten vervolgde, stonden de zon en de maan stil op Jozua's woord
Zon, sta stil te .......................... en gij maan in .......................= Gibeon, het dal van Ajalon
12. Hoeveel steden kregen de Levieten om te bewonen? = 48 steden
13. Wat waren vrijsteden? = Een stad om naar te vluchten na een doodslag per ongeluk.
14. Hoe heetten de zes vrijsteden? = Kedes, Sichem, Kirjath-Arba, Bezer, Ramoth in Gilead en Golan
15. Waar werd het lichaam van Jozef, dat de Israelieten uit Egypte hadden meegevoerd, begraven? = Sichem
 
les 7
1. Uit welk dal brachten de verspieders een grote druiventros mee? = Het dal Eskol.
2. Hoe noemden men de reuzen, die ze in Kanaan hadden gezien? = Kinderen van Enak.
3. Hoeveel dagen zijn de verspieders onderweg geweest? = Veertig dagen.
4. Wat gebeurde met de 10 verspieders, die zeiden, dat ze Kanaan niet binnen konden gaan? = Zij stierven door een plaag voor het aangezicht van de Heere.
5. Hoelang zouden de Israelieten in de wostijn rond moeten zwerven? = Veertig jaar.
6. Wat gebeurde met de Israelieten, toen ze toch probeerden Kanaan binnen te gaan? = De Amalekieten en Kanaanieten versloegen hen.
7. Welke koning wilde de Israelieten niet door zijn land laten trekken? = De koning van Edom.
8. Op welke berg is Aaron gestorven? = Op de berg Hor.
9. Wie volgde hem op als hogepriester? = Eleazar.
10. Wat richtte Mozes op, toen het volk door vurige slangen werd gebeten? = een koperen slang.
11. Welke koning van de Amorieten werd verslagen? = Sihon.
12. Hoe heette de koning van Basan, die daarna verslagen werd? = Og.
13. Welke valse profeet huurde Balak om Israel te vloeken? =Bileam, de zoon van Beor.
14. Wat heeft Bileam echter gedaan? = Hij heeft Israel gezegend.
15. Hoe is het met Bileam afgelopen?= Hij is gedood met het zwaard.
namen en feiten les 6
1. Waar gaf de Heere water uit de rots? = Rafidim
2. Hoe noemde Mozes deze plaats? = Massa en Meriba
3. Uit dankbaarheid voor de overwinning op Amalek bouwde Mozes een altaar. Hoe noemde hij dit altaar? = De Heere is mijn Banier.
4. Waar heeft de Heere Mozes een voorbeeld laten zien van de tabernakel, die hij moest bouwen? = op de berg Sinai.
5. Wie kregen bijzondere bekwaamheid om deze tabernakel te kunnen maken? = Bezaleel en Aholiab.
6. Hoe lang is Mozes op de berg Sinai geweest? = 40 dagen en 40 nachten.
7. Wat werd in de ark des verbonds gelegd? = Gouden kruik met manna, de staf van Aaron die gebloeid had en de stenen tafelen.
8. Wat stonden op het verzoendeksel? = Twee gouden cherubs, gouden engelen.
9. Voor wie waren de toonbroden? = Voor Aaron en zijn zonen.
10. Hoeveel lampen stonden op de gouden kandelaar? = Zeven
11. Welke olie werd er in deze lampen gedaan? = Zuivere gestoten olijfolie.
12. Op welk altaar werd wierook geofferd? = Op het reukaltaar.
13. Wat weet je van het vuur op het brandofferaltaar? = Dat brandde altijd.
14. Wie brachten vreemd vuur naar het altaar? = Nadab en Abihu, twee zonen van Aaron.
15. Wat gebeurde met hen? = Zij stierven door vuur van de hemel.

Wat stond er in het Heilige? = de tafel van de toonbroden, de gouden kandelaar, het gouden reukaltaar
Wat stond er in het Heilige der heiligen? = de ark met het verzoendeksel.
Wat stond er in het voorhof? = het brandofferaltaar en het koperen wasvat
.